In een gesprek worden niet alleen mededelingen gedaan. Vaak is het slimmer om met de juiste vragen te sturen naar jouw doel. Het kan voorkomen dat de boodschap niet duidelijk genoeg is.
Alle vragen kunnen worden gebruikt voor het realiseren van jouw doel. Wil je kans verhogend communiceren richting jouw doel? Daar hoort het stellen van slimme vragen absoluut bij.
Vragen kunnen worden onderverdeeld in 5 verschillende groepen:
1. De Keuzevraag
Een keuzevraag is een vraag waarbij je de ander gericht stuurt naar een antwoord.
Bijvoorbeeld: “Wil je vandaag of morgen de afspraak hebben?”
In dit voorbeeld ga je er al vanuit dat de ander een afspraak wil. Nee zeggen is voor diegene dan al een stuk lastiger. Op deze wijze stuur je richting jouw doel.
Keuzevragen gebruik je als meerdere opties mogelijk en/of zinvol zijn. Je stuurt richting bepaalde opties en beperkt de keuze voor een ander.
Benoem de opties die voor jouw wenselijk zijn ten opzichte van je doel. Bij hetgeen jouw doel is, geef je een aantal opties. Al deze opties moeten bijdragen aan jouw doel.
2. Open vragen
Bij open vragen zet je een ander aan het denken. Je dwingt hem tot een inhoudelijke reactie en je stuurt de ander naar jouw doel.
Vraag niet “wat vind je van dit voorstel?” maar vraag “wat spreekt je aan in dit voorstel?” Bij het eerste voorbeeld geef je iemand de ruimte om ook negatieve dingen te benoemen, bij de tweede vraag neem je die ruimte al weg.
Nog een voorbeeld. Vraag nooit meer “wat vind je van dit idee of deze oplossing?” Slimmer is: “wat spreekt je aan in deze oplossing?”
Open vragen gebruik je als je meer informatie wilt hebben van de ander. Stel je een open vraag, zorg ook dan dat het doel in jouw vraag zit.
3. Gesloten vragen
Gesloten vragen zijn bedoeld om snel antwoord te krijgen.
Ze sturen naar een antwoord toe, waar direct een bevestiging of een ontkenning op kan volgen: ‘Woon je in een stad?’ Het is dit type vragen waarbij, zonder dat het antwoord in de mond wordt gelegd, toch op een doel afgegaan wordt.
Ben je op zoek naar een duidelijke ja of nee? Stel dan een gesloten vraag.
4. Suggestieve vragen
Suggestieve vragen beïnvloeden het antwoord dat jij het liefst wilt horen. Zeg eens ‘nee’ tegen iemand als hij vraagt: Je wilt me toch wel even helpen hè?’
Suggestieve vragen zijn van invloed op hetgeen jij het liefst wilt horen.
5. Reflecterende vragen
Reflecterende vragen zijn erg belangrijk voor je. Deze controlevragen stel je als jij een uitvoerige boodschap hebt overgebracht naar anderen. Je stelt reflecterende vragen als de uitwerking, het resultaat, niet mag uitblijven en je er zeker van wilt zijn dat iedereen goed doet wat hij goed moet doen. Of je laat reflecterende vragen stellen. ‘Heeft iedereen begrepen dat morgen dit werk af moet zijn?’ Of: ‘Heb ik goed begrepen dat ik morgen om zes uur moet beginnen?’
LSD: Luisteren, samenvatten en doorvragen
Goede vragen stellen betekent dat stellingen en meningen verduidelijkt kunnen worden of anders uitgelegd gaan worden. Sommige mensen zijn bang om vragen te stellen, bang om voor dom versleten te worden. Geef ze geen kans om hun angst te koesteren. Zorg dat ze vragen stellen, moedig mensen aan om dit te doen.
De kunst van vragen stellen ligt besloten in de LSD-formule: Luisteren, Samenvatten en Doorvragen.
Luisteren
De kunst van het vragen stellen, begint met luisteren. Luisteren doe je niet alleen met je oren, maar met je hele lichaam. Door je lichaamshouding laat je de ander zien dat je geïnteresseerd bent in wat hij te zeggen heeft. Kijk de ander aan, knik een keer en maak luistergeluiden.
Samenvatten
Heeft de ander zijn betoog afgerond, dan vat je het samen in je eigen woorden. Door samen te vatten, check je of je de boodschap goed hebt begrepen. Is dat niet het geval, dan geef je de ander de gelegenheid aan te vullen of te corrigeren. Samenvattingen geven een gesprek structuur en kunnen voor jou een pauzemoment zijn.
Voorbeeld samenvatting:
“Als ik je goed heb begrepen, vind jij dat …” of “Je zegt dus dat …”
Doorvragen
Speur naar aanknopingspunten om door te vragen. Wees alert op vaagheden, subjectieve uitlatingen, aannames, algemene waarheden en formuleringen met ‘moeten’ of ‘kunnen’. Deze taalpatronen verhullen vaak waardevolle informatie. Let op wat de ander zegt en op wat hij níet zegt. Zo krijg je meer informatie los.
Onze tip:
vaag = vraag!
Als iets vaag is, stel dan altijd een doorvraag. Daarmee voorkom je aannames en krijg je zaken meer duidelijk.
Voorbeelden:
“Mijn medewerkers zijn blij.” “De directie is tevreden.” → Doorvragen: Hoe weet je dat?
“Ik moet doorzetten. Ik moet sterk zijn. Ik moet dit beleidsplan op tijd afhebben.” → Doorvragen: Wat gebeurt er als je dat niet doet?